Sytske Sötemann

Turkse poëzie in Nederlandse vertaling

Hollandaca'da Türkçe şiir


Moderne Turkse poëzie

Samengesteld door Mehmet Emin Yıldırım, Sytske Sötemann en Mehmet Çetin

In Turkije leeft de poëzie onder de mensen. Dichters worden gehoord, gelezen en gezongen. En dichters luisteren. Een bloemlezing van moderne Turkse poëzie staat daarom midden in de Turkse geschiedenis en samenleving – en legt haarscherp getuigenis af van alle turbulenties. De Turkse poëzie zelf heeft in de twintigste eeuw eveneens diverse revoluties doorgemaakt. Van de traditionele divanpoëzie tot aan het vrije vers, van eenvoudige poëzie voor de massa tot introspectieve verzen waarin de taal centraal staat.

Turken kennen hun dichters. Met de toenemende banden tussen Nederland en Turkije is de tijd rijp om het Nederlandse publiek kennis te laten maken met de Turkse poëzie. Deze tweetalige editie is het resultaat van een vertaalproject van de Leidse universiteit, waarvoor veertig belangrijke Turkse dichters van de twintigste eeuw werden vertaald door diverse docenten en (oud-)studenten. Een bloemlezing vol verrassingen, die een totaaloverzicht geeft van de intense en dynamische poëzietraditie in het Turkije vanaf het begin van de vorige eeuw.

Mehmet Emin Yıldırım (1952) doceert Turkse taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden. Sytske Sötemann (1947) is vertaalster van Turkse poëzie en gepromoveerd op Turkse poëzie uit het begin van de twintigste eeuw. Mehmet Çetin (1955) is dichter en publiceerde meerdere dichtbundels en korte verhalen.


Hieronder een kleine selectie...



Moderne Turkse poëzie

Tweetalig: Turks-Nederlands
Bindwijze: Gebonden
Pagina's: 768
Prijs: € 20.00
excl. verzendkosten

Speciale regeling voor boekhandels

 

Mehmet ÇETİN


RÜZGAR

sür beni küskün rüzgar ıslığından sür
bu aşkın bu halkın içinden sür beni
amazon'a sür istersen ormana kat
kat en uzak kıyıda ay kabilesine
su gözlü kurbağanın sesine kat
yağmur ormanının gümbürtüsünde
sürmanşet bir cinayete sür de katl'et

masalcının hayatına sür beni hayal et
yağmur kokulu toprakla büyüt beni
leylak yüzlü sabah kırlarına sür
oku yayından çıkan yerlinin
avı yap beni yoksul kardeşimin
gölgemde unut suyu ve uyut kuşu
uzun seyirler dile rüzgar yolcusuna
güz dile yaz sarısına solmasın küskün
sür beni küskün rüzgar ıslığından sür

sür beni küskün rüzgar ıslığından sür
bu aşkın bu halkın içinden sür beni
düşür sesimin ardına kırık da olsa
vardır bir şarkısı her kovulmuşun
kekeme de olsa sözüme sür beni

sür beni küskün rüzgar ıslığıma sür

© Mehmet ÇETİN, 2000
Kekemece   Piya İstanbul

DE WIND

verjaag mij ui t het gefluit van de gekrenkte wind
jaag mij bij deze liefde bij dit volk vandaan jaag mij
naar de amazone zo je wilt voeg me bij het bos
lijf me in bij het maanvolk o p de verste kust
neem me op in het gekwaak van de waterogige kikker
in het geruis van het regenwoud en voeg me toe
aan een bericht in de krant over moord, dood me

jaag mij het leven in van de sprookjesverteller, verbeeld mij
laat mij groeien door de naar regen geurende aarde
jaag me op naar de seringenkleurige ochtenddauw
maak mij tot slachtoffer van mijn arme broeder
de indiaan wiens pijl uit zijn boog tevoorschijn schiet
vergeet het water in mijn schaduw en laat de vogel slapen
wens lange tochten voor de reiziger van de wind
wens de herfst dat hij niet gekrenkt verbleekt in zomergeel
verjaag mij uit het gefluit van de gekrenkte wind, jaag me weg

verjaag mij uit het gefluit van de gekrenkte wind
jaag me bij deze liefde bij dit volk vandaan, jaag me weg
volg mijn stem hoe gebroken ook
over elk van mijn verbanningen bestaat een lied
jaag mij, bij al het gestotter, naar mijn woord

verjaag me naar mijn gefluit van de gekrenkte wind, jaag me op

© Sytske Sötemann, 2001  

Mehmet ÇETİN


İPİ KOPMUŞ UÇURTMA

uzun yolculukların halkıyım, görün:
yurtsuzluğun rüzgarına tutunuşum bundan
bundandır her aşkı son bir yangın gibi yaşayışım
kürt sürgünü dağlarda her şarkıyla parçalanışım

eskiden bilmezdim aşkı öğrendim, görün:
yola düşen her kuş sürüsüne katılışım bundan
bundandır çıldırdı ömrüm aşk ihtilali çağrısına
her yürekte bu çığlığa denk düşecek bir karşılığa

çok önceden yıktım ölümü kalbime, görün:
korku düşse de kimi an sularıma ay bundan
bundandır ayışığı öptü yarasını dağyıldızının
sarısabır çiçeğiyle ağulanan şarkısını bir halkın

ateştir yakar dediler yaksın daha, görün:
dahası mı onyedisinde darağacına çıkışım bundan
bundandır geceleri kan sızsa da rüyama dağlardan
yakar ateş erir kar güneşe çıkar karçiçekleri o an

uzun yolculuğun hançeri yaşamım, görün:
siyanürü ağzımda aşk gibi taşımak bu yüzden
ölüme giderken boynumdaki bu kahkaha çiçeği
bundandır ömrüm artık ipi kopmuş bir uçurtma

bundandır ömrüm ipi kopmuş bir uçurtma artık

© Mehmet ÇETİN, 1997
Aşkkıran   Piya İstanbul

VLIEGER MET GEBROKEN TOUW

zie je, ik ben het volk van verre reizen:
daarom hecht ik mij aan de landloze wind
beleef ik elke liefde als een laatste brand
en word ik verscheurd door ieder lied over bergen en koerden

zie je, ik leerde de liefde die ik vroeger niet kende:
daarom ging ik met elke zwerm vogels op de vlucht
raasde mijn leven naar de roep om opstand der liefde
en vindt deze schreeuw in elk hart zijn weerklank

zie je, ik haalde de dood allang omver in mijn hart:
daarom is de maan soms in mijn water als de angst toeslaat
heeft het maanlicht de wond van de ster der bergen
en het door aloë vergiftigde lied van een volk gekust

zie je, ze zeiden het vuur brandt wakker het aan:
daarom ging ik op mijn zeventiende al op weg naar de galg
en als 's nachts het bloed uit de bergen in mijn dromen stroomt
dan brandt het vuur smelt de sneeuw in de zon bloeit het sneeuwklokje

zie je, mijn leven is de dolk van een verre reis:
vandaar verspreidt de cyaankalie zich als liefde in mijn mond
stokt tijdens het sterven deze schadelijke bloem in mijn keel
daarom is voortaan mijn leven een vlieger met gebroken touw

voortaan is mijn leven daarom een vlieger met gebroken touw

© Sytske Sötemann, 1997  

Mehmet ÇETİN


BÊBEXTİYE

piye mê tu hocadê zê jü koi merdayna xo bêpine
zê roca payızi zê varıse amnani ama şê omrê tu
qê kem nêbiye iştiriyane to’ra xesreta to hocara
vana kê daa bêveso welêbıro bêqediro nu welat
e kê manu nia bewayr bêberbe serba bêbextiynê 

piye mê tu hocadê zê jü koi merdayna xo bêpine
kırmanciyna xo bêpine ha gola dersima bêwayıre
ware xu bêpine veri koide hega xo marabayna xo
xovıramekê tu anca koe muzırra hızıre xu bêpine
veng u vac çino kê bêberbe serba bêbextiyna mê
 
piye mê tu hocadê zê jü koi merdayna xo bêpine
tu zê tikma rezi tu zê koi berzi bêpine hocadê
mılcıkane bırr bêpine cemu xu mezela qalike xu
e kê rısna seri sıma ‘ce xu ‘ce cirane xu bêpine
vıle xu çöytmeke zeri menci serba bêbextiyna mê 

piye mê tu hocadê zê jü koi merdayna xo bêpine

© Mehmet ÇETİN, 1995
Website Mehmet Çetin   İstanbul/Amsterdam

NOODLOT

wacht daar onwrikbaar als de bergen, vader
in je leven van herfstdagen en zomerregen
onstelpbare tranen van heimwee wenend
land dat jou schandvlekt verschroeit tot as
hoedt men je niet huil dan om mijn noodlot

wacht daar onwrikbaar als de bergen, vader
wacht op je stam aan het verlaten meer van dersim
wacht op je berg, je vlakte, je weide, je knechtschap
en vergeet je heilige niet in de bergen van munzir
niets zul je horen huilend om mijn noodlot

wacht daar onwrikbaar als de bergen, vader
wacht daar als een zaailing hoog in de bergen
wacht daar als de vogels in het bos, als het meer
van munzir, als het graf van je grootvader
buig niet zucht niet om mijn tragisch noodlot

wacht daar onwrikbaar als de bergen, vader

© Sytske Sötemann, 1997  
Vertaling uit Kirmançki: Müslüm Polat i.s.m. Nesan Erdoğan

Edip CANSEVER


MASA DA MASAYMIŞ HA

Adam yaşama sevinci içinde
Masaya anahtarlarını koydu
Bakır kâseye çiçekleri koydu
Sütünü yumurtasını koydu
Pencereden gelen ışığı koydu
Bisiklet sesini çıkrık sesini
Ekmeğin havanın yumuşaklığını koydu

Adam masaya
Aklında olup bitenleri koydu
Ne yapmak istiyordu hayatta
İşte onu koydu
Kimi seviyordu kimi sevmiyordu

Adam masaya onları da koydu
Üç kere üç dokuz ederdi
Adam koydu masaya dokuzu
Pencere yanındaydı gökyüzü yanında
Uzandı masaya sonsuzu koydu
Bir bira içmek istiyordu kaç gündür
Masaya biranın dökülüşünü koydu
Uykusunu koydu uyanıklığını koydu
Tokluğunu açlığını koydu.

Masa da masaymış ha
Bana mısın demedi bu kadar yüke
Bir iki sallandı durdu
Adam ha babam koyuyordu.

© Edip CANSEVER, 1954
Dirlik Düzenlik   İstanbul

TJONGE, WAT EEN TAFEL WAS DAT

De man vervuld van levensvreugde
Legde zijn sleutels op tafel
Zette de bloemen in de koperen vaas
Legde zijn melk en eieren op tafel
Legde het licht dat door het raam naar binnen viel neer
Het geluid van een fiets het geluid van een takel
De zachtheid van brood en de lucht legde hij neer

Al wat hem door het hoofd speelde
Legde de man op tafel
Al wat hij wilde doen in het leven
Ja dat alles legde hij neer
Van sommigen hield hij van anderen niet

Ook hen legde de man op tafel
Drie maal drie was negen
Hij legde de negen op tafel
Hij stond naast het raam naast de hemel
Reikte ernaar en legde het oneindige op tafel
Al dagen wilde hij een biertje drinken
Hij legde het schenken van het bier op tafel
Hij legde zijn slaap neer legde zijn waken neer
Zijn verzadiging en zijn honger legde hij neer.

Tjonge, wat een tafel was dat
Gaf geen krimp onder zoveel last
Wankelde even stond weer stil
En de man hij legde maar neer en neer.

© Sytske Sötemann, 2009  

Turgut UYAR


TEL CAMBAZININ TEL ÜSTÜNDEKİ DURUMUNU ANLATIR ŞİİRDİR

Sizin alınız al inandım 
Morunuz mor inandım 
Tanrınız büyük âmenna 
Şiiriniz adamakıllı şiir 
Dumanı da caba 
Ama sizin adınız ne 
Benim dengemi bozmayınız 

Bütün ağaçlarla uyumuşum 
Kalabalık ha olmuş ha olmamış 
Sokaklarda yitirmiş cebimde bulmuşum 
Ama ağaçlar şöyleymiş 
Ama sokaklar böyleymiş 
Ama sizin adınız ne 
Benim dengemi bozmayınız 

Aşkım da değişebilir gerçeklerim de 
Pırıl pırıl dalgalı bir denize karşı 
Yangelmişim dizboyu sulara 
Hepinize iyi niyetle gülümsüyorum 
Hiçbirinizle döğüşemem 
Siz ne derseniz deyiniz 
Benim bir gizli bildiğim var 
Sizin alınız al inandım 
Sizin morunuz mor inandım 
Ben tam dünyaya göre 
Ben tam kendime göre 
Ama sizin adınız ne 
Benim dengemi bozmayınız

© Turgut UYAR, 1959
Dünyanın En Güzel Arabistanı   Ankara

DIT GEDICHT IS HET VERHAAL VAN DE KOORDDANSER OP ZIJN TOUW

Heus ik geloof wel dat uw rood rood is
Ook geloof ik wel dat uw paars paars is
Uw god is groot, het zij zo
Uw gedicht is een goed gedicht
Met rook op de koop toe
Maar hoe heet u eigenlijk
U moet mijn evenwicht niet verstoren

Ik versta mij met elke boom
En of het nu druk is of niet
Wat ik op straat verlies vind ik in mijn zak
Maar de bomen zijn zus
En de straten weer zo
Maar hoe heet u eigenlijk
U moet mijn evenwicht niet verstoren

Ook mijn liefde kan veranderen en mijn werkelijkheid bovendien
Aan de lichtende golvende zee
Neem ik er mijn gemak van in het kniehoge water
Goedbedoeld glimlach ik naar u allen
Met geen van u kan ik gaan vechten
Het doet er niet toe wat u zegt
Er bestaat een geheim dat ik ken
Heus ik geloof wel dat uw rood rood is
Ook geloof ik wel dat uw paars paars is
Ik ben precies als de wereld
Ik ben volkomen mijzelf
Maar hoe heet u eigenlijk
U moet mijn evenwicht niet verstoren

© Sytske Sötemann, 2009  

Yahya KEMAL BEYATLI


AÇIK DENİZ

Balkan şehirlerinde geçerken çocukluğum; 
Her lâhza bir alev gibi hasretti duyduğum. 
Kalbimde vardı “Byron”u bedbaht eden melâl.
Gezdim o yaşta dağları, hulyâm içinde lâl, 
Aldım Rakofça kırlarının hür havâsını, 
Duydum akıncı cedlerimin ihtirâsını, 
Her yaz, şimâle doğru asırlarca bir koşu, 
Bağrımda bir akis gibi kalmış uğultulu... 
Mağlûpken ordu, yaslı dururken bütün vatan, 
Rü’yâma girdi her gece bir fâtihâne zan. 
Hicretlerin bakıyyesi hicranlı duygular, 
Mahzûn hudutların ötesinden akan sular, 
Gönlümde hep o zanla berâber çağıldadı, 
Bildim nedir ufuktaki sonsuzluğun tadı! 
Bir gün dedim ki istemem artık ne yer, ne yâr! 
Çıktım sürekli gurbete gezdim diyâr diyâr; 
Gittim o son diyâra ki serhaddidir yerin, 
Hâlâ dilimdedir tuzu engin denizlerin. 

Garbın ucunda, son kıyıdan en gürültülü 
Bir med zamânı, gökyüzü kurşunla örtülü, 
Gördüm deniz dedikleri bin başlı ejderi; 
Gördüm güzel vücudunu zümrütliyen deri 
Keskin bir ürperişle kımıldandı anbean; 
Baktım ve anladım ki o ejderdi canlanan. 
Sonsuz ufuktan âh o ne coşkun gelişti o! 
Birden nasıl toparlanarak kükremişti o! 
Yelken, vapur, ne varsa kaçışmış limanlara, 
Yalnız onundu koskoca meydan ve manzara! 
Yalnız o kalmış ortada âsî ve bağrı hûn, 
Bin mağara ağzı açmış, ulurken uzun uzun, 
Sezdim bir âşinâ gibi, heybetli hüznünü! 

Rûhunla karşı karşıya kaldım o med günü, 
Şekvânı dinledim, ezelî muztarip deniz! 
Duydûm ki rûhumuzla bu gurbette sendeniz. 
Dindirmez anladım bunu hiç bir güzel kıyı; 
Bir bitmeyen susuzluğa benzer bu ağrıyı.

© Yahya KEMAL BEYATLI, 1961
Kendi Gök Kubbemiz   Yahya Kemal Enstitüsü İstanbul

HOGE ZEE

In mijn jonge jaren die ik doorbracht in de Balkansteden;
Voelde ik ononderbroken een vlammend verlangen.
De melancholie die Byron bedroefde, heerste in mijn hart.
Op die leeftijd zwierf ik verstild in dagdromerij in de bergen,
Ademde ik de vrije lucht van de velden rond Rakofça,
Ervoer ik de hartstocht van mijn voorouders in galop,
Eeuwenlang elke zomer een stormloop naar het noorden,
Als een echo bleef dat gedaver weergalmen in mijn borst...
Toen het leger was verslagen, het hele land in rouw gedompeld,
Droomde ik iedere nacht van de gedachte aan overwinning.
Van de lange vluchten restte slechts de pijn van de scheiding,
De stromende wateren aan de andere zijde van de droevige grenzen,
Ruisten steeds samen met die gedachten in mijn hart,
Ik kende die smaak van oneindigheid aan de horizon!
Op een dag wilde ik mij niet langer binden aan een plek of een vriend!
Ik vertrok voorgoed naar den vreemde, ik reisde van land naar land;
Ik ging naar dat laatste land naar waar van de aarde de grens was.
Op mijn tong ligt nog altijd het zout van de wijde zeeën!

Aan de rand van het westen tumultueus een vloed
Van zijn laatste kust, de hemel bedekt met loodgrijs,
Ik zag de duizendkoppige draak die men zee noemt;
Ik zag zijn prachtige lijf en zijn huid van smaragd,
Met een heftige rilling kwam hij hoger in beweging;
Ik keek en begreep dat deze draak tot leven kwam.
O welk een kolkende komst van de eindeloze verten!
Hoe hij zich plotseling vermande en brulde!
Zeilboten, schepen, alles vluchtte in paniek de havens in,
Alleen aan hem behoorden de ontzaglijke ruimte en het schouwspel!
Alleen hij bleef zichtbaar, opstandig en zijn boezem bloeddorstig,
Zijn muil geopend in duizend grotten, langgerekt brullend,
Als een oude bekende bespeurde ik zijn ontzagwekkende treurnis!

Die dag van de vloed stond ik oog in oog met jouw ziel,
Hoorde ik jouw jammerklacht, eeuwig zuchtende zee!
Voelde ik dat wij met onze ziel jou in den vreemde toebehoren.
Geen enkele mooie kust, begreep ik, is in staat,
Deze smart te stillen, een onlesbare dorst.

© Sytske Sötemann, 2004  
Proefschrift

Birhan KESKİN


FERAH AYİNİ

Dünyanın bir yerinde, burada, 
bir göl öylece duruyor. 
Mavi eflatun bir sabah
Dünyanın bir yerinde
kendini yavaş yavaş kuruyor.
Bir kadın, benden biraz küçük,
ılık ılık, bana dünyayı,
sabahın hayretini anlatıyor:
(Bir su şiirinde ben, gürül gürül akan
aşağı illermişim eskiden)
Bir kadın, benden biraz küçük,
Sıçrayan Su olsun mesela adı,
üstümdeki sessiz örtüye yağıyor.
Burada, dünyanın bir yerinde,
bir göl, öylece duruyor,
Arkada dağlar var, onlar;
daha da dağ daha da dağ 
daha da dağ diye
benim eflatunuma vuruyor.
Bir şaman, burada, bir şaman davuluna
Sabah olana dek kayının kederiyle vuruyor.

© Birhan KESKİN, 2005
Ba   İstanbul

VREUGDERITE

Ergens op de wereld, hier,
bevindt zich een meer.
Een lavendelblauwe ochtend
vormt zich langzaam
ergens op de wereld.
Een vrouw, wat jonger dan ik,
vertelt mij warm over de wereld,
over de verwondering van de ochtend:
(Eens was ik, in een watergedicht, de lage landen
die luidruchtig stroomden)
Een vrouw, wat jonger dan ik,
noem haar bijvoorbeeld Spetterend Water,
regent op de stille deken over mij heen.
Hier, ergens op de wereld,
bevindt zich een meer,
daarachter liggen de bergen;
zij slaan mijn lavendel
en zeggen meer bergen, 
nog veel meer.
Een sjamaan, hier, slaat op een sjamanentrommel
tot aan de ochtend met het verdriet van een beuk.

© Sytske Sötemann, 2009  

Yahya KEMAL BEYATLI


SESSİZ GEMİ

Artık demir almak günü gelmişse zamandan,
Meçhûle giden bir gemi kalkar bu limandan.
Hiç yolcusu yokmuş gibi sessizce alır yol;
Sallanmaz o kalkışta ne mendil ne de bir kol.
Rıhtımda kalanlar bu seyâhatten elemli,
Günlerce siyah ufka bakar gözleri nemli.
Bîçâre gönüller! Ne giden son gemidir bu!
Hicranlı hayâtın ne de son matemidir bu!
Dünyâda sevilmiş ve seven nâfile bekler;
Bilmez ki giden sevgililer dönmiyecekler.
Bir çok gidenin her biri memnun ki yerinden,
Bir çok seneler geçti; dönen yok seferinden.

© Yahya KEMAL BEYATLI, 1961
Kendi Gök Kubbemiz   Yahya Kemal Enstitüsü İstanbul

HET STILLE SCHIP

Als eindelijk de dag aanbreekt om ’t anker uit de tijd te lichten
Verlaat een naar het onbekende koersend schip de haven.
Stil, als was geen mens aan boord, begeeft het zich op weg;
Geen zakdoek, noch een hand, wuift er bij dat vertrek.
Vol van weemoed om de reis staan zij die bleven op de kade,
Dagenlang staren hun vochtige ogen naar de donkere verte.
Arme zielen! Dit schip is immers niet het laatste dat zal gaan!
Noch is dit verdriet het laatste van het smartelijk bestaan!
Tevergeefs wachten op de wereld de beminden en de minnenden;
Niet beseffend dat de vertrokken geliefden nooit weer zullen keren.
Van de velen die zijn afgereisd moet een ieder daar wel geluk ervaren,
Vele jaren zijn vergaan; niemand kwam van die tocht teruggevaren.

© Sytske Sötemann, 2004  
Proefschrift

Yahya KEMAL BEYATLI


RİNDLERİN ÖLÜMÜ

Hâfız’ın kabri olan bahçede bir gül varmış;
Yeniden her gün açarmış kanayan rengiyle.
Gece, bülbül ağaran vakte kadar ağlarmış
Eski Şîrâz’ı hayâl ettiren âhengiyle.

Ölüm âsûde bahâr ülkesidir bir rinde;
Gönlü her yerde buhurdan gibi yıllarda tüter.
Ve serin serviler altında kalan kabrinde
Her seher bir gül açar; her gece bir bülbül öter.

© Yahya KEMAL BEYATLI, 1961
Kendi Gök Kubbemiz   Yahya Kemal Enstitüsü İstanbul

DOOD DER HEDONISTEN

In de tuin bij het graf van Hafız bevindt zich een roos;
Elke dag weer in de bloei van haar bloedende rood.
Des nachts weent de nachtegaal tot aan ’t ochtendgloren.
Zijn lied verbeeldt het oude Shiraz in intens bekoren.

Voor een hedonist is de dood een land van lente zonder klacht;
Jarenlang drijft en geurt zijn hart als wierook allerwegen.
En op zijn graf door koele cipressen omgeven
Bloeit elke ochtend een roos, zingt een nachtegaal elke nacht.

© Sytske Sötemann, 2004  
Proefschrift

Yahya KEMAL BEYATLI


BÜYÜ ŞİİR

Pâris’de genç iken koyu Baudelaire-perest idim.
Balkon’la, Yolculuk’la, Güzellik’le mest idim.

Sinmişti şi’ri rûhuma ulvî keder gibi;
Absent’e damla damla sιzan bir şeker gibi.

Hulyâsιnιn yarattιğι iklîm o başka yer!
Gür defnelerle çevrili, afyonlu bahçeler...

Her zevki bir harâm olan efsunlu cennetin
Koynunda vardι lezzeti bin türlü nîmetin.

Bir gün vedâ edip o dîyarιn hayâtιna,
Döndüm bütün bütün vatanιn kâinâtιna.

Lâkin o bahçelerde geçen devre’den beri
Kalbimde solmamιştιr o şi’rin çiçekleri.

© Yahya KEMAL BEYATLI, 1961
Kendi Gök Kubbemiz   Yahya Kemal Enstitüsü İstanbul

BETOVERENDE POËZIE

Bezeten was ik van Baudelaire, toen ik jong was, in Parijs.
Dronken was ik van Het Balkon, De Schoonheid en De Reis.

Zijn poëzie doordrong mijn ziel als diepe smart;
Zoals suiker in absint zich kristal na kristal onthardt.

Die andere wereld, zo geschapen door zijn verbeelding!
De opiumtuinen met laurieren, die weelderige omgeving ...

In het hart van het betoverend paradijs, waarvan elk genot
Een verbod was, lag de smaak van een duizendsoortig geluk.

Op een dag nam ik toen afscheid van die wereld en dat leven
Keerde naar het universum van mijn land met heel mijn wezen.

Sedert de in die tuinen doorgebrachte jaren evenwel
Zijn die bloemen van poëzie in mijn hart niet verwelkt.

© Sytske Sötemann, 2004  
Proefschrift

Ahmed ARİF


AKŞAM ERKEN İNER MAHPUSHÂNEYE

Akşam erken iner mahpushâneye 
Ejderha olsa kâr etmez. 
Ne kavgada ustalığın, 
Ne de çatal yürek civan oluşun, 
Kâr etmez, inceden içine dolan, 
Alıp götüren hasrete. 

Akşam erken iner mahpushâneye. 
İner, yedi kol demiri, 
Yedi kapıya. 
Birden, ağlamaklı olur bahçe 
Karşıda duvar dibinde. 
Üç dal gece sefâsı, 
Üç kök hercai menekşe... 

Aynı korkunç sevdâdadır 
Gökte bulut, dalda kaysı. 
Başlar koymaya hapislik. 
Karanlık can sıkıntısı... 
Kürdün Gelini'ni söyler maltada biri 
Bense volta'dayım ranza dibinde 
Ve hep olmayacak şeyler kurarım, 
Gülünç, acemi, çocuksu... 

Vurulsam kaybolsam derim, 
Çırılçıplak, bir kavgada. 
Erkekçe olsun isterim, 
Dostluk da, düşmanlık da. 
Hiçbiri olmaz, halbuki, 
Geçer süngüler namluya. 
Başlar gece devriyesi jandarmaların... 

Hırsla çakarım kibriti... 
İlk nefeste yarılanır cıgaram, 
Bir duman alırım, dolu,
Bir duman kendimi ölduresiye.
Biliyorum, "sen de mi?" diyeceksin, 
Ama akşam erken iniyor mahpushâneye. 
Ve dışarda delikanlı bir bahar, 
Seviyorum seni, 
Çıldırasıya...

© Ahmed ARİF, 1968
Hasretinden Prangalar Eskittim   Ankara

VROEG DAALT DE AVOND OVER DE GEVANGENIS

Vroeg daalt de avond over de gevangenis.
Zelfs als draak begin je daar niets tegen.
Noch je kundigheid in de strijd
Noch je dappere heldenhart
Wapenen je tegen weemoed
Die zich zachtjes in je nestelt, je verteert.

Vroeg daalt de avond over de gevangenis.
Zeven stalen bomen worden neergelaten,
Sluiten zeven poorten af.
En dan plotseling treurt de tuin
Daar aan de voet van de muur.
Drie takken nachtelijke rust
Drie wortels driekleurige viooltjes...

In dezelfde vreselijke liefde
Hangt de wolk in de lucht, de abrikoos aan de tak.
De gevangenschap begint zwaar te vallen.
De duisternis is beklemmend...
Op het eiland zingt iemand de ‘Koerdenbruid’
Terwijl ik op en neer loop langs de kooien
En aldoor onmogelijke dingen verzin,
Lachwekkende, onhandige, kinderlijke...

Werd ik maar neergeschoten, verslagen, zeg ik
Spiernaakt, in een gevecht.
Waren vriendschap en vijandschap
Maar even manhaftig.
Maar dat kun je vergeten,
Bajonetten worden op lopen gezet.
De nachtronde van de bewakers begint...

Gretig strijk ik een lucifer af...
Met de eerste trek wordt mijn sigaret gehalveerd,
Ik inhaleer diep, heel diep.
Een teug zal mijn laatste zijn,
Ik weet het, ‘ jij ook al?’ zul je zeggen,
Maar vroeg daalt de avond over de gevangenis.
En buiten is het hevig lente,
Ik ben gek op je,
Stapelgek...

© Sytske Sötemann, 2009  

Ahmed ARİF


İÇERDE

Haberin var mı taş duvar?
Demir kapı, kör pencere,
Yastığım, ranzam, zincirim,
Uğruna ölümlere gidip geldiğim,
Zulamdaki mahzun resim,
Haberin var mı?
Görüşmecim yeşil soğan göndermiş,
Karanfil kokuyor cigaram
Dağlarına bahar gelmiş memleketimin...

© Ahmed ARİF, 1968
Hasretinden Prangalar Eskittim   Ankara

IN DE CEL

Heb je het gehoord stenen muur?
Stalen deur, blind venster,
Kussen, matras en ketenen van me,
Treurige foto in mijn schuilplaats,
Die nog bijna mijn dood was,
Hebben jullie het gehoord?
Mijn bezoek heeft groene lente-uitjes meegebracht,
Mijn sigaret ruikt naar anjers
Thuis in de bergen is de lente begonnen...

© Sytske Sötemann, 2009  

Can YÜCEL


SERÇELEME

Çok oldunuz be serçeler
Kapatırım şimdi kapıyı
Dedim
Dinlemediler beni
Ben de kapatmadım kapıyı
Varsın dinlemesinler

© Can YÜCEL, 1982
Rengâhenk   İstanbul

LOFLIED VOOR DE MUSSEN

Zeg mussen, jullie maken het wel een beetje te bont
Ik zal nu de deur maar eens dichtdoen
Zei ik
Ze luisterden niet naar me
En ik deed de deur niet dicht
Laat ook maar ze luisteren toch niet

© Sytske Sötemann, 2009  

Ahmet HAŞİM


MUKADDİME

                         Karaosmanzâde Câvide Hayri Hanımefendi'ye

Zannetme ki güldür, ne de lâle
Âteş doludur, tutma yanarsın
Karşında şu gülgûn piyâle...

İçmişti Fuzuli bu alevden,
Düşmüştü bu iksir ile Mecnûn
Şi'rin sana anlattığı hâle...

Yanmakta bu sâgardan içenler,
Doldurmuş onunçün şeb-i aşkı
Baştanbaşa efgân ile nâle...

Âteş doludur, tutma yanarsın
Karşında şu gülgûn piyâle!..

© Ahmet HAŞİM, 1926
Piyale   İstanbul

PROLOOG

			Voor mevrouw Karaosmanzâde Câvide Hayri

Houd dit niet voor een roos, of een tulp
Raak hem niet aan, vol van vuur als hij is
Want branden zul je je aan deze rozenkelk ...

Fuzulî heeft van deze vlam gedronken,
En wat Mecnun door dit elixer overkwam
Dat vertelt je het gedicht ...

Branden zullen zij die uit deze beker drinken,
Daarom is de nacht der liefde
Vervuld van droefheid en verdriet ...

Raak hem niet aan, vol van vuur als hij is
Want branden zul je je aan deze rozenkelk!..

© Sytske Sötemann, 2009  

Ahmet HAŞİM


MERDİVEN

Ağır, ağır çıkacaksın bu merdivenlerden, 
Eteklerinde güneş rengi bir yığın yaprak, 
Ve bir zaman bakacaksın semâya ağlayarak... 

Sular sarardı... yüzün perde perde solmakta, 
Kızıl havâları seyret ki akşam olmakta... 

Eğilmiş arza, kanar, muttasıl kanar güller 
Durur alev gibi dallarda kanlı bülbüller, 
Sular mı yandı? Neden tunca benziyor mermer?

Bu bir lisân-ı hafîdir ki rûha dolmakta 
Kızıl havâları seyret ki akşam olmakta...

© Ahmet HAŞİM, 1926
Piyale   İstanbul

DE TRAP

Traag zul je deze trappen tree voor tree bestijgen,
Bladeren van zonnekleur dwarrelend aan je zomen,
En heel even zul je huilend opzien naar de hemel ...

Het water vergeelt ... je gezicht verbleekt langzaam,
Aanschouw de rode lucht, de avond kondigt zich aan ...

Naar de aarde gebogen bloeden aanhoudend de rozen,
Takken als vlammen, nachtegalen die daar bloedig verpozen,
Brandde het water? Waarom lijkt marmer op brons?

De ziel is doordrenkt van deze verholen taal,
Aanschouw de rode lucht, de avond kondigt zich aan ...

© Sytske Sötemann, 2009  

Necip Fazıl KISAKÜREK


OTEL ODALARINDA

Bir merhamettir yanan, daracık odaların 
İsli lambalarında, isli lambalarında. 

Gelip geçen her yüzden gizli bir akis kalmış, 
Küflü aynalarında, küflü aynalarında. 

Atılan elbiseler, boğazlanmış bir adam, 
Kırık masalarında, kırık masalarında. 

Bir sırrı sürüklüyor terlikler tıpır tıpır, 
İzbe sofralarında, izbe sofralarında. 

Atıyor sızıların çıplak duvarda nabzı, 
Çivi yaralarında, çivi yaralarında. 

Duyuluyor zamanın tahtayı kemirdiği 
Tavan aralarında, tavan aralarında. 

Ağlayın, aşinasız, sessiz can verenlere, 
Otel odalarında, otel odalarında.

© Necip Fazıl KISAKÜREK, 1928
Kaldırımlar   İstanbul

HOTELKAMERS

Het is een erbarmen dat brandt in de berookte lampen,
In de berookte lampen van nauwe hotelkamers.

Van elk gezicht dat voorbijkwam restte er in de verweerde spiegels,
In de verweerde spiegels een geheime weerkaatsing.

Neergeworpen kleding is op de wankele tafels,
Op de wankele tafels een gewurgde man.

Sloffende pantoffels slepen in de smerige halletjes,
In de smerige halletjes geheimen mee.

De polsslag van de smart slaat in de spijkergaten,
In de spijkergaten op de kale muur.

Men hoort dat de tijd tussen de plafonds,
Tussen de plafonds het hout weg knaagt.

Ween om hen die stierven in hotelkamers,
In hotelkamers, ongekend en zonder stem.

© Sytske Sötemann, 2007  

Can YÜCEL


VASİYET

beni kuzum datçaya gömün 
geçin ankarayı istanbulu! 
oralar ağzına kadar dolu 
alabildiğine de pahalı, 
örneğin zincirlikuyuda 
bir mezar 750 milyona 
burası nispeten ucuzluk 
ortada kalma tehlikesi de yok 
hayır dua da istemez, 
dediğim gibi beni datçaya gömün 
şu denizi gören mezarlığın orda, 
gömü sanıp deşerlerse karışmam ama! 

© Can YÜCEL, 1999
Mekânım Datça Olsun   İstanbul

DE LAATSTE WIL

begraaf me in mijn geliefde datça
laat ankara, istanbul maar zitten!
het is daar veel te vol
en onvoorstelbaar duur,
in zincirlikuyu bijvoorbeeld
kost een graf je 750 miljoen lira
hier is het relatief goedkoop
bovendien loop je geen gevaar dakloos te worden
en bidden om de zegen is evenmin vereist,
zoals ik zei, begraaf mij maar in datça
daar op die begraafplaats met zicht op zee,
maar als ze een schat opgraven	
		heb ik er niets mee te maken!

© Sytske Sötemann, 2009  

Nâzim HİKMET